Het verhaal van mijn tante Sara/Maria Dresden-Brix:
  Wat herinner je je nog van je eerste jeugd? 
  Ik herinner me mijn eerste schooldag. Ik werd door mijn pleegmoeder naar
    school gebracht… een meisje vroeg me: “Wie is die vrouw?” “Dat is mijn
    moeder.” “Je hebt helemaal geen moeder, je bent maar een Jodekind en je bent
    gevonden!” Ik was toen zes. Toen ging mijn ‘computer werken’ Je denkt altijd
    dat een kind niets opslaat maar nadat ik dat hoorde ving ik flarden van
    gesprekken op die over mij gingen. Van mijn ouders, mensen en mijn opa:
    zoals hij ons voorstelde: “Dat is mijn dochter en dat is het pleegkind van
    mijn dochter!” Ik hoorde allerlei verhalen op straat: Ik was een Jodekind en
    uit de trein gegooid en mijn tegenwoordige moeder liep op de rails om me op
    te vangen en nu denk je ja, wie gooit er een kind uit de trein en wie loopt
    er op de rails maar toen dacht ik dat het waar was. Heb veel gehoord
    vroeger: “Ach, lamme of Jodin!” 
  We woonden in Delft en dat was toen een klein plaatsje en iedereen kende
      elkaar. Mijn pleegmoeder stamde uit een middenklasse familie. Ze wisten:
      de familie Venselaar hebben een kind geadopteerd: een Joods meisje. Dat is
      een tijd doorgegaan dat gepraat.  Ik was er te vaak bij dat er over me gesproken werd. Tante Engeltje kwam af en toe, dat was de enige die was overgebleven van de acht
        broers en zusters van mijn vader. Ze is uit Westerbork ontsnapt onder
        het zeil van een bakfiets en ze is nooit meer de oude geworden. Ik wist
        pas later dat het een zus van mijn vader was. Ik schreef haar altijd
        kaartjes en briefjes. Ik heb heel lang gedacht dat ze mijn moeder was.
        Dat was vreselijk. Ik kreeg prachtige cadeaus van d’r. Ik kreeg van mijn
        ouders weinig cadeaus en tante Engeltje gaf ze wel. Dan dacht ik: ‘ze is
        mijn moeder maar zit in een tehuis, daarom kan ik niet bij haar
        zijn’. 
  Ik heb zes jaar lang alles gevraagd aan mijn moeder en ze zei altijd:
      “Jij bent mijn meisje” en dan ging ik op een stil plekje staan
      stampvoeten en dan riep ik: “Je liegt, je liegt, je liegt!” Als kind kon
      ik niet begrijpen dat je kon houden van een kind dat niet van jou is. Ik
      was dodelijk jaloers als er een nichtje bij me kwam spelen en ze zei: “Dat
      is een lief meisje” dan nam ik er mee naar buiten en ging ik haar
      schoppen. Ik sloeg ook de kat. Ik wilde dat tegen mij werd gezegd dat ik lief was.
      Dat werd nooit gezegd. Ik heb altijd wel geweten dat het hun angst was.
      Zeker in het begin dat ze niet konden weten of ik wel bij ze kon
      blijven.
  Dat was pas na de oorlog duidelijk. Ik neem ze nog hoogst kwalijk dat ze
      me lieten zwemmen. Pas toen ik twaalf was kreeg ik het voor elkaar: Ik had
      toelatingsexamen gedaan voor het gymnasium en toen vroeg ik het weer. Ik
      wist het want als ze ’s avonds niet thuis waren klom ik in alle kasten en
      vond ik papieren. Ik ben gaan zoeken toen ik zeven was dus al die jaren
      dat ik het vroeg wist ik het. Als er post kwam voor Sara Dresden gooide ik
      het weg of schreef: retour afzender. Ik wilde niet joods zijn. Joden waren
      slecht want daarom hadden ze er zes miljoen doodgemaakt.  Dat hoorde ik… mijn voelsprieten waren op Joden. Dat wilde ik niet zijn.
      Ik wilde Maria zijn. Ze hebben mij nooit wijzer gemaakt.
  Tot mijn twaalfde. Ik vroeg het weer en weer ontkende ze en ik heb haar zo
    bij de kraag gepakt: “Als je het me nu niet verteld!” en toen moest ze
    wel. 
  Het was toch nog een schok toen ik het hoorde want ik had gehoopt dat het
    niet waar was. Ik heb altijd gedacht dat ik broertjes en zusjes had die uit
    het zolderraam zaten te kijken of ik er aan kwam en zich dan weer
    verstopten. Belachelijk natuurlijk maar dat dacht ik wel…  
  Ik was ook altijd op zoek.  
  Het is me pas veel later verteld dat ik echt zusters had.
    Toen ik dat eenmaal wist ben ik op zoek gegaan. Ik was al zo oud dat ik
      alleen met de trein naar Amsterdam mocht. Ik geloof dat ik het niet eens
      aan mijn pleegmoeder verteld heb en dat ik stiekem ben gegaan. Het moet
      voor mijn zestiende zijn geweest.  
  Ze vertelden dat mijn vader en moeder weggehaald werden en dat ik door Kees
    Chardon, een meester in de rechten, weg ben gehaald uit de Joodsche crèche
    tegenover de Hollandsche Schouwburg. Ik was vijf maanden oud toen ik bij de
    familie Venselaar kwam dus in die tussentijd moet er al heel wat gebeurd
    zijn met mij. Er gaat een verhaal dat ik in de Noord Oostpolder heb gezeten…
    daar is niets van bekend. 
  Mijn pleegmoeder vertelde dat de Joden werden doodgemaakt. Ik zei: “Zie
      je nou wel… enge Joden.”  Als
      je niet slecht bent word je niet dood gemaakt en al die mensen hadden ze
      doodgemaakt. Het is misschien nu tien jaar dat ik de naam Sara accepteer,
      ik heb de naam gehouden voor de wet. Ik heet ook Sara Brix-Dresden maar
      Sara vond ik vreselijk want dat associeerde ik met het Joods
      zijn. Toen mijn moeder het eindelijk vertelde moest ik huilen en ben ingestort.
      Weet niet meer wat mijn moeder toen gedaan heeft. 
    
Ik moest ook altijd het ziekenhuis in en uit. Ik had een klompvoetje en dat was te laat verzorgd door de oorlog. Ze kwam altijd op bezoek. Heb in Leiden gelegen zes weken en ze kwam elke dag op de fiets uit Delft. Tonen van liefde kon ze niet maar daden had ze wel. Ik had zo’n behoefte aan een moeder die haar armen om me heen sloeg en dat gebeurde bijna nooit. Mijn vader toonde het nooit tot hij bijna doodging. Toen heeft hij gezegd dat hij van me hield. Ik wist wel dat hij van me hield. Dat voelde ik. Ik deed alles met mijn vader… Hij speelde toneel en dan kwam ik kijken. Jules de Korte was zijn pianist en de jongens van Lutz die gaf hij toneelles en die kwamen bij ons thuis. Dat vond ik hartstikke interessant. Ik wilde ook naar de toneelschool. Had ik kunnen doen. Tot ik in mijn Joodse dossier las dat mijn pleegvader tegen Joods maatschappelijk werk zei: Ze wilde altijd wel op toneel maar dat kon toch nooit doordat slechte been. Heeft hij nooit tegen me gezegd. Hij zei wel: “dan had je maar je gymnasium af moeten maken dan had je naar de toneelschool gekund.” Ik heb altijd met een schuldgevoel gelopen dat ik mijn school niet heb afgemaakt, dat ik niet geluisterd heb dan had ik de toneelschool kunnen doen. Op mijn twintigste ben ik gevlucht naar Amsterdam.
Ik moest ook altijd het ziekenhuis in en uit. Ik had een klompvoetje en dat was te laat verzorgd door de oorlog. Ze kwam altijd op bezoek. Heb in Leiden gelegen zes weken en ze kwam elke dag op de fiets uit Delft. Tonen van liefde kon ze niet maar daden had ze wel. Ik had zo’n behoefte aan een moeder die haar armen om me heen sloeg en dat gebeurde bijna nooit. Mijn vader toonde het nooit tot hij bijna doodging. Toen heeft hij gezegd dat hij van me hield. Ik wist wel dat hij van me hield. Dat voelde ik. Ik deed alles met mijn vader… Hij speelde toneel en dan kwam ik kijken. Jules de Korte was zijn pianist en de jongens van Lutz die gaf hij toneelles en die kwamen bij ons thuis. Dat vond ik hartstikke interessant. Ik wilde ook naar de toneelschool. Had ik kunnen doen. Tot ik in mijn Joodse dossier las dat mijn pleegvader tegen Joods maatschappelijk werk zei: Ze wilde altijd wel op toneel maar dat kon toch nooit doordat slechte been. Heeft hij nooit tegen me gezegd. Hij zei wel: “dan had je maar je gymnasium af moeten maken dan had je naar de toneelschool gekund.” Ik heb altijd met een schuldgevoel gelopen dat ik mijn school niet heb afgemaakt, dat ik niet geluisterd heb dan had ik de toneelschool kunnen doen. Op mijn twintigste ben ik gevlucht naar Amsterdam.
  Daarna kwam een oom in Delft wonen. Dat was een broer van mijn moeder die
      de oorlog overleefde. Die gingen daar een pension beginnen voor
      studenten. 
  Hij kwam toen ik al wist dat ik een pleegkind was. Ze hebben allemaal via
    de radio gehoord na de oorlog dat ik nog in leven was. Dus ze konden contact
    opnemen. Dat deden ze: Engeltje maar die was teveel in de war om me in huis
    te nemen, mijn twee halfzusjes Greet en Annie maar die waren toen nog te
    jong, die waren vijftien en zestien, mijn oom zei: “Laat ze maar bij die
    mensen, daar is ze nu aan gewend.  
  Mijn vader was alcoholist vertelde mijn pleegmoeder. Zij heeft tot ik de
    deur uitging gezorgd dat ik geen alcohol kreeg. Zelfs geen rumbonen of
    kersenbonbons omdat ze bang was dat het erfelijk was. Toen ik Fred, mijn
    man, leerde kennen in Amsterdam had ik nog nooit een borrel gedronken. Als
    ik nu in Amsterdam was gaan wonen zoals Amsterdam nu is was er niet veel van
    me terecht gekomen… ik was zo aan het zoeken naar liefde, als ik in
    verkeerde handen was gekomen was het niet goed gegaan. Ik ben blij dat ik
    Fred heb ontmoet… een keurige man, haha. 
  Op een dag belde ik aan bij Greet, mijn half zusje in de eerste Jan van
      der Heijdenstraat in Amsterdam. Dat adres wist ik. Ik vroeg: “bent u
      mevrouw Ruijterman? Wilt u dan even naar beneden komen?” Ze kwam naar
      beneden en ze kon alleen maar zeggen: “Me zusje!” Dat was een film. Ze
      heeft geschreeuwd. De zelfde dag heeft ze meteen onze zus Annie gebeld en
      dat was allemaal heel gezellig dat heeft een paar jaar geduurd en waarom
      dat contact verloren is daar kan ik alleen maar naar gissen. Maar daar was
      altijd nog Marja, de dochter van Greet, waar ik altijd contact mee heb
      gehouden en die zelf op haar zestiende naar mij op zoek ging. De
      geschiedenis herhaalde zich. Ik stond bij de bakker en daar kwam een
      meisje de straat in lopen en ik dacht: ‘dat lijk ik wel.’ Dat was Marja, mijn nichtje en dat was zo bijzonder en tot op de dag van
      vandaag hebben we nog contact.
  Marja: “net voor tante Annie en mijn moeder, een dag na elkaar, stierven
      nam ik ze mee naar Sara/Maria. 
  Toen ik eindelijk aan mijn zusters durfde te gaan vragen hoe het leven
      was van mijn vader en mijn moeder gingen ze alle twee dood. Dag na dag… ze
      hadden hier pas voor het eerst gegeten en het was heel erg leuk en
      gezellig. Wij gingen naar Spanje op vakantie en de ene dag kreeg ik
      telefoon dat Greet was overleden en de volgende dag dat Annie was
      overleden. Ze waren hun hele leven al samen dus dat hebben ze ook samen
      gedaan. Ze waren zoveel ouder dan ik en ze hadden hun hele leven alles met elkaar
      gedaan. Ze vonden het wel leuk dat ik er was maar ik kon nooit tussen die
      twee dames komen, wat ik ook niet wilde. 
    
Toen ik mijn zusters leerde kennen durfde ik geen vragen te stellen over mijn ouders. Waarom weet ik niet… ze waren me heilig, ik durfde niets te vragen want ik was bang dat ik dingen zou horen waar ik veel verdriet van zou krijgen. Dus toen ze eindelijk aan mijn tafel zaten dacht ik: de volgende keer ga ik vragen stellen maar ja… die volgende keer is niet meer gekomen.
  
  
Toen ik mijn zusters leerde kennen durfde ik geen vragen te stellen over mijn ouders. Waarom weet ik niet… ze waren me heilig, ik durfde niets te vragen want ik was bang dat ik dingen zou horen waar ik veel verdriet van zou krijgen. Dus toen ze eindelijk aan mijn tafel zaten dacht ik: de volgende keer ga ik vragen stellen maar ja… die volgende keer is niet meer gekomen.
    Heb ook een keer op een terras op het Rembrandtplein gezeten. Een
      mijnheer vroeg: “Ben jij een dochter van Samuel en Racheltje? Je lijkt
      sprekend op je moeder. Je vader was een vriend van me. Morgen spreek ik
      met je af en dan ga ik je over je vader en moeder vertellen”. Hij kwam
      niet, bleek zichzelf dood te hebben gereden: Fred Wiegman, hij speelde in
      de Jantjes.
  
  De eerste paar jaar was het leuk en gezellig. Ik vond het alleen heel
      moeilijk om Marja’s oma te zien want die was met mijn vader getrouwd
      geweest. Ik durfde haar niets te vragen. Ik heb heel lang gedacht dat mijn
      eigen ouders bij mij voor de deur zouden staan. Maar dan was ik wel zo
      reëel om te denken: zou ik van ze gehouden hebben, want ik had ze nooit
      mee gemaakt. Zou alleen vreselijk blij zijn als ze die erge dingen niet hadden
      meegemaakt. Ik had ook nog een kleiner zusje Judocje die met ze mee is
      gegaan. Elke film die ik zie en elke trein die ik op tv over de oorlog zie rijden dan zit ik te kijken of ik iets herken. Ik kijk met de ogen
      van een foto die ik heb.
  (Mijn moeder vertelde dat mijn opa een hele lieve man was met een hoop
        geintjes.)
       
  Ja, hij was trots op zijn meiden dat vertelden ze hier… Dat kon hij niet
      op mij zijn want hij kende me niet. Mijn moeder heeft me aan de buren gegeven. De buren hebben mij aan de
      Duitsers gegeven en zo ben ik in die crèche gekomen. Er waren zulke lieve
      mensen die me gered hebben. Kees Chardon stierf in kamp Gobelin net voor
      het eind van de oorlog. Na de oorlog bleek iedereen bij de ondergrondse gezeten te hebben… jaja …
      maar ja wat zou je zelf doen als ze met een geweer voor je neus
      staan? Je weet het niet.
  Ik heb voor mijn pleegvader geapplaudisseerd toen hij was gestorven. Hij
    speelde toneel en regisseerde en dat deed hij allemaal voortreffelijk. Ik
    zei op zijn begrafenis: ‘Dat applaus heb je verdiend. Als mensenredder wilde
    je van geen applaus weten maar lieve papa ik hou van jou en het laatste
    applaus dat krijg je van mij.’ 
  “Als jullie hier niet geweest waren had ik hier niet gestaan” zei ik tegen
    mijn pleegouders. Ik ben ze sowieso dankbaar gebleven. Mijn hele leven heeft
    uit dankbaarheid bestaan. Ik heb alles voor ze gedaan alles wat ik kon, Fred
    ook. Er waren ook mensen die zeiden: “Ze hadden je niet hoeven te houden,
    zij wilden het ook”. Ik dacht ik moet goed voor ze zijn.  
  Ze wisten op het moment dat ze me in huis namen nog niet dat ze zelf geen
    kinderen konden krijgen. Ze waren nog maar drie jaar getrouwd op het moment
    dat ik kwam. Ze waren zeer katholiek er zouden veel kinderen moeten komen
    maar die kwamen niet. Ze kwamen aan mij door Kees Chardon. Het was ook
    naastenliefde. Het waren geen slechte mensen maar ze konden zich niet uiten
    en dat was heel vervelend voor mij. Ik heb geld gestolen. Als ik
    boodschappen moest doen, en het ging om een dubbeltje of kwartje hoor, dan
    deed ik een centje in mijn sok: ‘want als je zoveel van me houdt dan mag ik
    dat geld ook’. Maar dan kon ik niet meer lopen van het geld in mijn sok.
    “Trek jij je kousen en je schoenen maar eens uit!” Waarom? Ik weet het niet…
    ik wilde horen dat ze van me hield. We woonden bij een pleintje en ik zei
    tegen mijn nichtje: “ga jij eens naar mijn moeder en vertel dat ik dood
    gereden ben op het plein”. Ik dacht dan komt ze op me af en dan is ze zo
    blij dat ik er nog ben maar ik heb zo’n klap voor mijn kont gekregen. Ik
    wilde horen: “Oh kind wat ben ik blij dat je niet dood bent”… nee ik kreeg
    een klap!
  Op mijn achttiende ging ik om met mensen van een Joodse jeugdvereniging en
    daar voelde ik me heel erg thuis, dan zaten we te zingen op het strand en ze
    speelden gitaar. Ik kwam een keer thuis en mijn pleegvader had een
    maagperforatie gehad. Mijn pleegmoeder zei dat dat kwam omdat ik met de
    Joden omging. Toen heb ik verder het gelaten en ben niet meer met ze om
    gegaan. Nu denk ik wat achterlijk: ik was niet goed wijs! 
  Het is belachelijk achteraf: ik durfde niets en was bang om te kwetsen.
    Toen ik het Joodse weeskinderen dossier las zei ik tegen Fred: “zie je wel
    dat ik niet gejokt heb je gaat dingen vertellen waarvan je later denkt,
    klopt dat wel?  
  Ik had elk half jaar controle van Joods Maatschappelijk Werk en ik mocht
    niets vertellen want dan zei mijn moeder: “Dan halen ze je bij me weg”. Dus
    daar was ik doodsbang voor. 
  We woonden in een huis met allemaal studenten en net als ik dacht dat ik
    weer een kamer had, hadden ze ‘m weer verhuurd. Maanden sliep ik achter de
    bank in de woonkamer. Als ik ging slapen zaten er twintig kerels te kaarten
    met mijn vader en met mijn moeder te praten en te roken en dan lag ik achter
    die bank. 
  Assepoester. 
  Ik voelde me echt assepoester. Vroeger had je de januari opruiming, dan
    gingen we naar de stad en dan kocht mijn pleegmoeder van alles en nog wat.
    Er zat nooit een slip of een paar kousen voor mij bij. Ze kochten nooit wat
    voor mij. 
  Als ik jarig was, het gaat niet om het krijgen maar om het gebaar, dan
      kreeg ik nooit grote cadeaus. Ik had een geblokkeerde spaarrekening elk
      jaar hadden ze het vruchtgebruik. Ik heb aan mijn oom moeten vragen of ik
      mijn vader en moeder een televisie mocht geven van mijn
      rekening.  Eén keer heeft mijn vader me geslagen toen kwam hij meteen naar mijn
      kamer om het goed te maken. Ik ben emotieloos opgevoed. Ik was altijd ‘die meid’. Met een verjaardag
      werd aan iedereen wat ze dronken en tegen mij werd gezegd: “Jij koopt
      zeker je eigen wijn wel, hè.”
    
Heb je ze vergeven?
  
  
    
  
  
  
  
Heb je ze vergeven?
    Jawel, ik zit niet met wrok. Als zij er niet waren geweest ondanks alle
      ellende die ik heb gevoeld en mee maak en nog mee maak ben ik toch blij
      dat ik leef.
  
  Ik heb ze op vakantie gestuurd… ik heb ze veel cadeaus gegeven, alles heb
    ik ze gegeven. Ik heb liefde gekocht. Ik kocht jurkjes toen ik zelf ging
    verdienen en dan gaf ik die mee aan vriendinnen. Make up gaf ik weg. Heb
    altijd liefde gekocht want dan vonden ze me lief. 
  Toen ik Fred ontmoette was het gelijk thuiskomen, alsof ik ‘m al jaren
    kende. Ook voor hem. We hebben maar negen maanden verkering gehad en meteen
    getrouwd en we moesten niet, haha. We zijn vijfenvijftig jaar getrouwd.
     
  Ik ben wel de grote liefde van mijn leven verloren: Olaf, mijn zoon. Die
      was het eerste in mijn leven wat echt van mezelf was. Dat kon niemand me
      afpakken. De eerste zes weken heb ik ‘m in mijn armen gehouden en niemand
      kreeg ‘m. Toen werd ik wakker en dacht ‘dat kan niet wat ik nu doe. Wat ik
      nu ga doen dat gaat helemaal fout. Toen mochten ze ‘m vasthouden. Ik was
      bang ‘m kwijt te raken. Dat is over gegaan. Het bleef wel de eerste. Na
      hem mocht ik eigenlijk geen kinderen meer. Na veel bidden en smeken bij de
      dokter mocht ik nog een keer zwanger raken. Ik zei steeds: “ik wil een
      meisje” en toen ik bij de bushalte stond, dacht ik: ‘Waar ben je nou mee
      bezig: wat maakt het uit’ en heb het nooit meer gezegd. Toen kwam ze en
      heb ik haar naar mijn moeder genoemd: Rachel. Haar tweede naam is Jolanda
      naar mijn pleegmoeder. Die heette Jo. Dat deed ik om haar tevreden te
      stellen. Ik heb wat op mijn tenen gelopen. Toch blijf ik ze dankbaar. Als ze er niet waren geweest dan was ik er ook
      niet meer. 
Op tv op 4 mei zie ik alle verhalen van mensen. Dan denk ik ja: de meesten hebben nog iemand. Ik ging naar een conferentie van het ondergedoken kind. Wat moet ik daar nou doen… Fred zei: je hebt een heel verhaal laat je niet ondersneeuwen. Er was daar een meeting point. Stond ik daar helemaal alleen. ‘Waarom staat er niemand op mij te wachten?’ dacht ik. Er was een mevrouw een leidster en die heette Dresden. Ik vroeg haar: is mevrouw Engelina Dresden familie? Nee dat was niet zo en ze liep weg. ‘Oh God, dacht ik… niet zo leuk’.
  Ik ben daar wel mooi opgevangen door Joods Maatschappelijk Werk. Dat was
    mooi. Ik kon mijn verhaal kwijt. Ik heb heleboel therapieën gehad. Ik ben nu
    zesenzeventig en als ze nou gaan wroeten dan word ik gek tot ik dood ga.
    Laat me maar zo. Ik heb lijnen in mijn gezicht niet alleen van het huilen
    maar ook van het lachen. Heb ook veel weggelachen. Altijd de leuke meid en
    grapjes maken maar van binnen moest je kijken. Ik ga toch niet iedereen het
    achterste van mijn tong laten zien. Er waren wel therapieën waar ik wat aan
    heb gehad. Ik moest bijvoorbeeld kunnen zeggen dat mijn ouders vermoord
    waren. Ik zei altijd mijn ouders zijn omgekomen in de oorlog. Nee: “leer
    zeggen: ze zijn vermoord”. Het klinkt zo hard maar het is wel zo.  
  En ze leerden me dat ik ook met andere ogen naar mijn pleegouders moest
    kijken. Zij hebben mij willen houden. “Dus ga niet je hele leven denken: ik
    ben dankbaar!”  
  Tja dat zit er zo in. Voor mij was het wel een opluchting toen ze stierven.
    Ik heb mijn
    ouders hier in de buurt gehaald. Ze zijn negenentachtig en tweeëntachtig
      geworden. Vierentwintig jaar lang elke zondag bij mij op visite. Als ik op
      vakantie ging zeiden ze: “Laat ons maar alleen zitten…” Ik ging altijd met
      een schuldgevoel weg. Altijd maar afmelden dat ik op vakantie ging en weer
      aanmelden dat ik er weer was. Heb jaren lang voor ze gezorgd en elke avond
      de deur voor ze op slot gedaan en in de ochtend weer open. Zij dachten dat
      er elke dag mensen aangerand of doodgemaakt werden. Ze waren bang. Ik
      moest ze opsluiten. Als we op vakantie gingen moesten Rachel of Olaf het
      doen. De buren waren ingelicht. De dokter zei: “je gaat op vakantie! Leg
      de sleutel maar onder de deurmat dan kan ik er in.” Die hebben me altijd
      vreselijk gesteund.
  Wat heeft je op de been gehouden?
    
  Ik weet het niet? Twee jaar geleden verloren we binnen veertien maanden
    onze zoon en onze schoonzoon en weer redden we het. Rachel verloor haar man
    Peter. We waren dol op hem. Er zit een overlevingskracht in mij… mensen
    zeggen: “Jeetje hoe kunnen jullie er mee om gaan?” Wat heeft iemand er aan
    als we blijven huilen? En ik heb nog een dochter die moet ook wat aan d’r
    vader en moeder hebben. Zij doet zoveel voor ons. Ik ben dat kind eeuwig
    dankbaar maar zij zegt: “jullie hebben vroeger alles voor mij gedaan”. Zij
    had altijd longontsteking, brak vingers en weet ik veel… ik nam Olaf mee
    naar tennis en dat wilde ik ook. Ik wilde moeder zijn. Als het aan ons
    gelegen had hadden er nog wel zes ukkepukkies rondgelopen. Ik heb wel eens
    tegen Rachel gezegd: “Ik ben jaloers op je moeder” niet omdat ik dat ben
    maar hoe er met je om gegaan wordt. Dat had ik ook zo graag gewild. Dan zegt
    Rachel: “Mam, dat jij geworden bent die je bent komt niet door je opvoeding.
     
  Ik heb altijd gedacht als kind: ‘je kunt niet houden van een kind dat
      niet van jou is’ Dat is niet waar natuurlijk. Ik heb jaren lang opgepast
      op kinderen van een gezin en ik heb vreselijk veel van ze gehouden en ze
      komen nog bij me. Ze komen nog elk jaar bij tante Maria. Als het aan mij
      ligt komt iedereen waar ik van hou bij me en mee eten en gezellig en leuk.
      Een Jiddische mama. 
    
    
  
  
    
  
  
  
  
    
  
  
  
  
    Je praat Jiddisch, doet Jiddisch, hoe kan dat nou? Je bent opgegroeid
        in een katholiek gezin?
  
  
    Dat had ik als klein kind al. Het zijn mijn genen. Ben er me niet bewust
      van. Als ik een joodse mop vertel ga ik Jiddisch praten. Geen idee hoe dat
      kan. Als je er goed over nadenkt is dat gek.
  
  
    Als klein kind kon ik geen dag zeggen. Altijd blij als iedereen weer om
      me heen is. Kan ook huilen als iemand op vakantie gaat. Ben blij voor ze
      maar zo bang dat ze niet terug komen. Ik kan geen afscheid nemen. Dat
      konden joodse mensen ook niet want die wisten niet of ze nog
      terugkwamen. 
  
  
    Ik wil altijd mensen om me heen hebben om te eten en te delen: kom bij
      me! Kom vooral bij me als je problemen hebt want dan heb ik ze niet! 
  
  
    Ik merk ook als ze vragen: “hoe gaat het met je?” Net als je wil
      antwoorden hebben ze het over wat ze op tv hebben gezien gisteravond. Ik
      geef pas echt antwoord als iemand er diep op in gaat.
  
  Hoe ik het allemaal verwerk? Ik weet het niet. Vroeger vond ik het heerlijk
    om in de huid van een ander te kruipen aan het toneel… maar nu?
  Ik luister vaak naar lekkere sentimentele muziek ’s nachts. Heerlijk…  bv ‘Nights in white satin’, als het maar een blues is of soul, van die ouwe
    jankmuziek… janken van de gitaren. Dan kan ik ook huilen. Niemand hoort me
    hier dus ik zing heel hard mee. Percy Sledge, Fats Domino, daar was ik fan
    van. Ik kan ook heel erg huilen van een smartlap: een ‘boeketje witte rozen’
    van Ria Valk, dan gaat moeder dood met de baby in de kist… geweldig. ‘The
    Rose’ van Bette Midler, heerlijk. Muziek vind ik erg lekker.  
  Mijn levensfilosofie? Leven en laten leven… ieder z’n gang laten gaan. Goed
    leven en niet de ander belazeren. Mensen met wie ik omga daar moet ik me
    senang mee voelen, die moeten echt zijn. Vroeger had ik 80.000 vrienden… we
    hebben veel mensen verloren toen Fred zijn baan kwijt raakte en de whisky
    niet meer op tafel kwam. 
  Na de dood van Olaf, die woonde al vijfentwintig jaar niet meer thuis,
    kregen we toch tweehonderdvijftig kaarten voor ons… dat sterkt je in een
    hele boel dingen. Het zit ‘m niet in geld en goederen. 
  Nog een levensmotto: Genieten, want je leeft maar een keer! Ik geniet van
      als ik hier naar buiten kijk en ik zie haasjes lopen. Als ik bij vrienden van ons in Schoonloo ben, daar is een tuin en dan
      gaan de mannen altijd wandelen en dan zie ik eekhoorntjes. Dan eet ie uit
      een bakje voor het raam en zie ik een muisje die onder een tafel zit waar
      de vogeltjes zich wassen en dan eet ie de kruimeltjes op. Dan zit ik te
      genieten.
  Ik geniet van iemand met een baby of een bruidje, dat ontroert me. Een hele
    boel dingen ontroeren me. Dan zit ik televisie te kijken en denk ik: ‘wat
    rolt er nu over mijn wangen?’. Dan huil ik zonder dat ik het in de gaten
    heb. 
  Zieke mensen die de kracht er uit halen nog zoveel te doen. Geweldig!
    Sportmensen, gehandicaptensport waar zo weinig op tv van te zien is. Die
    mensen moeten er nog veel meer aan doen dan gezonde sporters.  
  Mijn lichaam wil niet wat ik wil… ik heb zo’n tweeënveertig keer in het
      ziekenhuis gelegen en operaties gehad. Heb er nog een paar te goed maar ik
      ga niet meer. Ik hou op. Ik heb een lage vernauwing in mijn rugwervel, dan
      maar pijn. Het is een te gevaarlijke operatie. Ik heb altijd pijn aan mijn
      rug, mijn armen, dystrofie. Ik was een broodje aan het eten en ik kon het
      niet snijden. Ik had de kracht niet mijn broodje te snijden. Heeft Rachel
      me geholpen. Een cryptogram oplossen kan ik nog wel maar een broodje kan
      ik soms niet meer snijden. Ik accepteer het want als ik het niet accepteer
      dan kan ik wel blijven vechten en daar heb ik geen zin in. Ik heb altijd alles geaccepteerd met mijn geest en gevoel en
      alles. 
    
Nog nooit echt ruzie met iemand gehad. Wel eens boos maar niet dat intense dat kan ik niet. Dat zou ik wel eens willen: echt eens flink uit mijn dak gaan.
Nog nooit echt ruzie met iemand gehad. Wel eens boos maar niet dat intense dat kan ik niet. Dat zou ik wel eens willen: echt eens flink uit mijn dak gaan.
  Ik heb ooit het grote compliment van Rachel gekregen: dat ging er over dat
    men denkt: Als ik later groot ben dan zal ik nooit doen wat mijn ouders
    deden… “dat zul jij ook wel hebben?” vroeg ik. “Nee mam, er is bij jullie
    niets wat ik later anders doen. Nou die veer heb ik al vast. 
  Ik ben één keer echt boos geworden… toen ben ik in de auto gestapt en wat gaan rijden en toen
      zakte het gevoel. 
   Ik heb ook vreselijk veel plezier gehad. Ik probeer elke dag wat uit
    het leven te halen. “Droog je tranen, pierrot! En lach….” De psych zei: “Je
    moet ’s morgens in de spiegel kijken en zeggen: Ik hou van jou!” ik
    antwoordde “ja, dan sta ik daar met mijn haar in de war en dan moet ik
    zeggen ik hou van jou nou dan begin ik al te lachen”.
  Hoe is het voor jou om in Duitsland te zijn?
       
  Geen moeite mee… nooit gehad. Mijn pleegouders hebben me wat dat betreft
    niet met haat opgevoed. Mijn vader zei: “Ach, sommige jongens moesten ook.
    Wat doe je als ze met een pistool voor je staan?” Ja natuurlijk: ‘die
    rotmoffen’… ik heb een keer meegemaakt in Duitsland: ik wilde manchetknopen
    kopen. Ik heb altijd mijn ketting met Davidsster omhangen en er kwam een
    soort Duitse verpleegster aanlopen met een heel klein vrouwtje… en ik hoorde
    de kleine vrouw tegen de grote zeggen: “Ist das eine Jude?” “Ja, das ist
    eine Jude!” Ik draaide me om en dacht: ‘dit hoor ik niet’. Fred zei alleen
    maar: “wat ben ik blij dat ik niet bij je was. Dan was de derde wereldoorlog
    uitgebroken!” 
  Ik heb ‘m altijd om, mijn Davidsster, ook in Duitsland doe ik ‘m om. Het is
    een mooi land, schoon en de mensen zijn aardig en het is dichtbij. Wat zij
    doen aan de dodenherdenking daar kun je nog een puntje aan zuigen. Overal
    struikelstenen en borden om te vertellen wat ze daar hebben gedaan. Heel
    indrukwekkend.  
  Ben laatst bij het plaatsen van struikelstenen geweest bij het huis van
    mijn opa en oma en een oom van moederskant in Groningen. Daar stonden foto’s
    van ze, ik heb ze niet gekend… er wordt dan gebeden… ik versta het niet maar
    het ontroert me wel.  
  Toen ik al mijn correspondentie en de informatie over waar ik me na de
      oorlog bevond naar Westerbork had gebracht zag ik bij het weggaan het
      portret van mijn moeder aan de herinneringsmuur hangen. Dat gaf mij het
      gevoel dat mijn moeder
      toestemming gaf. Toeval bestaat niet! 
Dochter Rachel: Mijn moeder vertelde altijd heel open over wat ze meemaakte zonder ons te overvoeren. Wij hebben er niet onder geleden. Ze was heel eerlijk, bijvoorbeeld ze zei: "Als mijn echte vader ineens voor me zou staan, zou ik niet weten of we wel een band zouden hebben." Ze heeft wel erg gemist dat ze zich niet kon spiegelen aan echte ouders. Vooral toen ze ons kreeg en trekjes herkende van mijn vader en haar. Dat had ze natuurlijk niet. Buiten alle mankementen om van ziekenhuizen en haar jeugd heeft het haar niet zichtbaar beïnvloed op het moederschap. Ze heeft ook zeer van het leven genoten.
    Marja's verhaal over Sara/Maria
  
  
    Op een dag, net na de oorlog, zaten mijn oma, mijn tante Annie en mijn
      moeder aan de keukentafel. De radio stond aan en opeens hoorden ze tot hun
      grote schrik hun eigen naam noemen. Een oproep aan Greetje en Annie
      Dresden: hun halfzusje Sara Dresden was gered en woonde bij mensen in
      Delft. 
Hun vader Samuel Dresden scheidde van hun moeder in 1941 en trouwde met een joodse vrouw die al een kindje had. Samen kregen ze Sara. Net voor ze werden weggehaald tijdens een razzia gaven Samuel en Racheltje de baby in paniek aan de buren. Zij hebben het niet overleefd. Sara wel. De buren gaven haar uit angst aan de Duitsers, die dropten haar bij de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg en daar werd ze gered met een heel stel andere kinderen.
  Hun vader Samuel Dresden scheidde van hun moeder in 1941 en trouwde met een joodse vrouw die al een kindje had. Samen kregen ze Sara. Net voor ze werden weggehaald tijdens een razzia gaven Samuel en Racheltje de baby in paniek aan de buren. Zij hebben het niet overleefd. Sara wel. De buren gaven haar uit angst aan de Duitsers, die dropten haar bij de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg en daar werd ze gered met een heel stel andere kinderen.
    Dolblij gingen ze op weg naar Delft. Greetje was inmiddels zeventien en
      Annie vijftien. Ze zagen hun halfzusje, een piepklein, schattig meisje. Ze
      wilden haar omhelzen en riepen: “ons zusje”. Maar de vrouw vroeg of ze dat
      alsjeblieft niet wilden doen. Ze wilden niet dat Maria, zoals ze haar
      hadden genoemd, zou weten dat ze eigenlijk Joodse ouders had en niet hun
      eigen kind was. Annie en Greet konden zich dat wel voorstellen en vonden
      het al prachtig dat die mensen zich over Sara hadden ontfermd.  
  
  
    Mijn vader knipte stukken uit de krant en als ik vroeg waarom antwoordde
      hij: Je moeder kan niet tegen nare berichten. Later bleek dat het
      artikelen over de oorlog waren. Als Hitler of iets over de oorlog op tv
      kwam, rende mijn vader naar de tv en zette hem snel uit. Ma wilde er niets
      van weten. Ze wilde zich alleen richten op de mooie dingen in het leven.
      Dat was haar manier om met het verleden om te gaan. 
  
  
    Ik was een jaar of vier en er werd gebeld. Mijn moeder trok bovenaan de
      trap aan het touw om de deur beneden te openen. Ik hoorde roepen en de
      voetstappen van mijn moeder op de trap en toen hoorde ik schreeuwen. Ik
      kroop onder de tafel van schrik. Even later kwam ze boven met een heel
      mooi meisje. “Dit is Marja, mijn zusje…” Ik vond het heel bijzonder dat
      mijn moeder ineens nog een zuster had en dacht er verder niet over na hoe
      dat zat. 'Marja van Delft' was voor mij een magisch meisje, zo mooi en
      lief. 
  
  
    Op een dag vertelde ma me wat er in de oorlog was gebeurd. Ik denk dat ik
      een jaar of acht was. Het was een grote schok. Mijn moeder die dat
      allemaal had meegemaakt. Haar eigen vader en haar opa en oma en al haar
      neefjes en nichtjes vergast? Wat is vergassen? Ma legde het me uit. Ze
      moesten naakt onder de douche en dachten dat ze schoon zouden spoelen maar
      er kwam gas uit de kranen en dan stikten ze. Het was niet te bevatten. Dan
      gingen ze dood. Allemaal: kinderen en oude mensen en iedereen. Hoe konden
      mensen dat doen? Hoe was dat mogelijk? Ik voelde me misselijk en
      draaierig. 
  
  
    Ma vertelde het rustig en legde alles uit. Hoe het was in de oorlog en
      dat ze zo’n verschrikkelijke honger hadden gehad. Dat haar vader Joods was
      en dat bijna alles voor Joden verboden was. Ze had zelf ook een oproep
      gehad dat ze weg moest naar de  Hollandsche Schouwburg. Daar
       moesten ze blijven tot ze naar kamp Westerbork werden gebracht en
      vandaar in treinen werden vervoerd naar Sobibor. Er was een fout gemaakt
      bij de Joodse gemeente en mijn moeder stond als heel Joods te boek. Haar
      vader heeft dat voor hij zelf wegging nog ‘recht’ gezet. Ze was half Joods
      omdat ze een christenmoeder had, daarom hoefde ze toch niet mee. 
  
  
    Ik was in tranen, te veel om te verwerken. Ze vertelde dat Marja van
      Delft haar halfzusje was. Dat haar vader na de scheiding van haar moeder
      met een Joodse vrouw was getrouwd die al een kindje had, Judith. Samen
      kregen ze in de oorlog nog een kindje en dat was Marja, die het als enige
      had overleefd door een reddingsactie van de advocaat Kees Chardon uit de
      Joodse Crèche in Amsterdam. Toen ze zestien was kwam ze er zelf achter dat
      ze twee zusters had en eigenlijk Joods was. Ze ging op zoek en zo kwam ze
      op haar zestiende voor het eerst bij ons thuis.
Op een een of andere manier hadden de zusters jaren geen contact. Het is nooit duidelijk geworden waarom. Ik dacht vaak aan mijn magische jonge tante. Toen ik zestien was ging ik naar haar op zoek. Ze woonde bij Hoorn en toen ik aan kwam lopen herkende ze me direct. Het was heerlijk haar weer te zien. Inmiddels was ze getrouwd met Fred en had ze twee kleine kinderen die gezellig bij me op schoot kwamen zitten. We hebben altijd contact gehouden soms met een tussenpoos van een paar jaar.
Net voor Greet en Annie een dag na elkaar stierven nam ik ze mee naar Sara/Maria en het werd een mooie middag. Maria vroeg niet veel over haar ouders. Ze dacht: de volgende keer ga ik het vragen. Die keer is niet meer gekomen.
  Op een een of andere manier hadden de zusters jaren geen contact. Het is nooit duidelijk geworden waarom. Ik dacht vaak aan mijn magische jonge tante. Toen ik zestien was ging ik naar haar op zoek. Ze woonde bij Hoorn en toen ik aan kwam lopen herkende ze me direct. Het was heerlijk haar weer te zien. Inmiddels was ze getrouwd met Fred en had ze twee kleine kinderen die gezellig bij me op schoot kwamen zitten. We hebben altijd contact gehouden soms met een tussenpoos van een paar jaar.
Net voor Greet en Annie een dag na elkaar stierven nam ik ze mee naar Sara/Maria en het werd een mooie middag. Maria vroeg niet veel over haar ouders. Ze dacht: de volgende keer ga ik het vragen. Die keer is niet meer gekomen.
      Een paar jaar geleden zat ik thee te drinken bij mijn tante toen ze
        werd gebeld. Ze trok wit weg: het was de zuster van Kees Chardon. Ze had
        haar ontdekt via een krantenartikel en was altijd nieuwsgierig of het
        kindje het had overleeft. Ze hebben elkaar inmiddels ontmoet.
    
    
      Laatst werkte ik bij de VU en daar lag de Ad Valvas het studentenblad.
        In twaalf jaar dat ik voor de VU werk heb ik dat blad nooit ingekeken en
        nu nam ik er een mee. Toen ik er 's avonds in zat te bladeren zag ik tot
        mijn verbazing een artikel over Kees Chardon. Er hangt een portret van
        hem bij mijn tante aan de muur en mijn ouders hadden een foto in hun
        fotoboek met daaronder: Held! Ik mailde de schrijver Wim Berkelaar en
        hij nodigde me uit voor de koffie en we hadden een mooi gesprek. Bleek
        dat Kees Chardon student was geweest op de VU.
    
  Meer verhalen:
Het verhaal over Kees Chardon door Wim Berkelaar (historicus aan de VU)
Ode aan tante Engeltje
Dat wat we willen beschermen blijkt onze grootste kracht te zijn
De eerste chocoladereep na de oorlog
  Samuel Dresden
  Samuel en Racheltje Dresden-Levit
Engelina Sluiter-Dresden (Tante Engeltje)
Sara/Maria
Broer van pleegmoeder en gezin met Sara/Maria
Dochter Rachel
Zoon Olaf
Schoonzoon Peter
Annie en Greet net voor ze stierven
Sara/Maria en Fred











3 comments:
Heel mooi dat je dit hebt opgeschreven en dat dit verhaal bewaard wordt. Ik heb een traantje weggepinkt.
De oorlog heeft veel kapot gemaakt, ook de mensen die het overleefden. Ik mocht nooit vragen stellen over de oorlog. Ik weet alleen dat het schip waarop mijn grootvader voer gezonken is.
Ik groeide op met Jiddische termen, ik wist dat niet eens, het was normale taal voor mij. Het niet afscheid kunnen nemen herken ik ook. Er is niemand over die me kan vertellen hoe het echt zat.
Ik leef mijn leven, het is goed zo.
Sara/Maria had ik een mooi leven gegund, zonder naar covid-einde.
Dank je wel voor het verhaal van Sara, en dat van jou.
Dank je wel Marja! Voor het blijven vertellen van jouw verhalen.
Post a Comment